direct naar inhoud van 3.2 Ecologie
Plan: Emmen, Vreding e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010020-0702

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

Sinds april 2002 regelt de Flora- en faunawet (Ffw) de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Ffw is een belangrijk deel van de doorwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. Samen met de Natuurbeschermingswet heeft de Ffw tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. De Ffw heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) ontheffing te krijgen. Ontheffingen kunnen alleen worden verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid wordt voldaan. Aanvragen kunnen worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. In de Natuurbeschermingswet zijn de gebiedsbeschermende bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. In deze wet zijn natuurgebieden beschermd die:

  • van Europees belang zijn (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden),
  • van nationaal belang zijn (Beschermde Natuurmonumenten),
  • van mondiaal belang zijn voor (water)vogels (Wetlands).

De door de wet beschermde gebieden worden Natura 2000-gebieden genoemd. Voor activiteiten of projecten die negatieve effecten kunnen hebben op de Natura 2000-gebieden, geldt een vergunningplicht. Hierdoor is een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor deze natuurgebieden. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden. Dit kunnen ook activiteiten zijn die buiten het gebied plaatsvinden. Deze kunnen namelijk ook een negatief effect hebben op een gebied, bijvoorbeeld door vermesting, verzuring, verdroging, geluids- of lichtoverlast. Als gevolg van de te verwachten natuurwaarden in het plangebied is een onderzoek uitgevoerd.

3.2.2 Natuurwaarden in het plangebied

Door Buro Bakker is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (Toetsing Flora- en faunawet van locatie Vreding te Emmen, 2010). Op 3 februari 2010 is een ecologische verkenning in het gebied uitgevoerd. Getoetst is of de voorgenomen ontwikkeling invloed heeft op de aanwezige flora en fauna. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

3.2.3 Vleermuizenonderzoek

Naar aanleiding van de conclusie van de quickscan is een nader onderzoek naar vleermuizen gedaan. De resultaten zijn te bekijken in de bijlage (Ecolologisch onderzoek naar vleermuizen op de locatie Vreding te Emmen, van buro Bakker 16 november 2010).

  • Er zijn in de eventueel te kappen bomen geen (vaste) verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.
  • Het plangebied fungeert niet als belangrijk foerageergebied voor vleermuizen.
  • Een tweetal bomengroepen is van groot belang als "hop-over", zowel voor het oversteken van de Hondsrugweg als voor het oversteken van het plangebied zelf. Het gaat hierbij vooral om de oudere, grote bomen. Ook de bomen in de middengeleider van de Hondsrugweg zijn van belang voor een functionerend geheel.

Omdat de bomengroep aan de oostkant van het plangebied volgens het ontwerp niet behouden kan worden, zullen mitigerende maatregelen getroffen moeten worden teneinde de vliegroute te behouden. Deze mitigerende maatregelen bestaan uit het herplanten van nieuwe volwassen bomen. De nieuw te plaatsen bomen worden aangebracht iets ten zuiden van de huidige vliegroute van de vleermuizen. De te overbruggen afstand van kruin naar kruin is nu ca. 30 meter. In de nieuwe situatie is de ze afstand verkleind tot ca. 20 meter. De nieuwe bomen moeten voldoende hoogte hebben (ca. 10 meter) en voldoende kruinomvang (ca. 8 a 10 meter) hebben. Daarnaast wordt er geen verlichting aangebracht nabij de bomen. Voor de bouw wordt als randvoorwaarde meegegeven dat er 'snachts geen bouwverlichting aanblijft danwel dat deze verlichting geen uitstraling zal hebben op het door de vleermuizen gebruikte tracé.

Om deze mitigerende maatregelen te kunnen treffen, is een ontheffing aangevraagd (zie bijlage). In de brief van 29 december 2010 van de Dienst Regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, wordt aangegeven dat de gevraagde ontheffing niet verleend wordt, omdat er geen sprake is van een overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. Dit houdt in dat het toegestaan is de voorgenomen werkzaamheden zonder onheffing uit te voeren, mits de in deze brief genoemde maatregelen worden uitgevoerd (zie bijlage). Deze maatregelen betreffen;

  • het aanplanten van nieuwe bomen ter vervanging van de huidige vliegroute (deze dienen wel in het najaar aangeplant te worden, dus buiten het actieve seizoen van de vleermuizen e.a)
  • geen verlichting nabij de bomen, ook niet tijdens de bouw (of een bouwverlichting te gebruiken welke geen uitstraling op de omgeving heeft)
  • de kap van de bomen dient in de winter plaats te vinden
  • rekening houden met de algemene zorgplicht (ex. art. 2 van de Flora en Fauna wet)
  • rekening houden met de vogels en werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
3.2.4 Conclusie

In het onderzoeksrapport worden de volgende conclusies getrokken:

Ten aanzien van broedvogels moet rekening worden gehouden met het broedseizoen, zie bijlage.

Ten aanzien van vleermuizen wordt gesteld dat indien besloten wordt om de bomen langs de Vreding en aan de zuidzijde van het terrein te kappen er een nader onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit gebeurt aan de hand van het Vleermuisprotocol van 2 april 2009 en beslaat het zomerhalfjaar (tussen april en oktober). Indien hieruit blijkt dat vleermuizen gebruik maken van het plangebied, kunnen, via een gedetailleerd en bindend activiteitenplan, de werkzaamheden aangepast plaatsvinden. Indien besloten wordt de bomen te behouden, zijn er geen belemmeringen en hoeft er alleen nog rekening te worden gehouden met het broedseizoen.

Alle gevonden en te verwachten soorten in het plangebied zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.