direct naar inhoud van Artikel 21 Wonen - Twee aaneen
Plan: Emmen, Emmerschans
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010007-0602

Artikel 21 Wonen - Twee aaneen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Twee aaneen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. twee-onder- een kapwoningen (twee aaneen);
  • b. bijgebouwen;
  • c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. toegangswegen in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een twee-onder- een kapwoning worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen met de bestemming 'Wonen - Twee aaneen' ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet worden vermeerderd, tenzij dit op de verbeelding met een aanduiding anders is weergegeven;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b. zal het aantal hoofdgebouwen met de bestemming 'Wonen - Twee aaneen' ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal bedragen;
  • d. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • e. de afstand van een niet aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt of tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende afstand tot zijdelingse perceelgrens', in welk geval geen minimale afstand geldt;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn te worden opgericht; danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht;
  • g. bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden;
  • h. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  • i. de goot- en bouwhoogte van een (hoofd)gebouw bedragen ten hoogte de bestaande goot- en bouwhoogte tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', in welk geval de goot- en bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • j. een hoofdgebouw dient voorzien te zijn van een lessenaarsdak, ter plaatse van de aanduiding 'kap';
  • k. de dakhelling van een hoofdgebouw dient minimaal 30° te bedragen, danwel de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling afwijkend is;
  • l. de dakhelling van een hoofdgebouw dient maximaal 60° te bedragen, danwel de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling afwijkend is.
21.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, waarbij het aantal m² dat gebouwd wordt als bijgebouw niet meer mag bedragen dan het hoofdgebouw;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 50 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • c. bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • d. aangebouwde bijgebouwen mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • e. vrijstaande bijgebouwen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen binnen 3 meter afstand van de perceelgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • h. de bouwhoogte van een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • i. de vrijstaande bijgebouwen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
21.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 20 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • b. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  • c. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.
21.3 Nadere eisen
21.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. verkeersveiligheid;
  • c. sociale veiligheid;
  • d. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • e. milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 21.2.1 sub d in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt toegepast indien uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is;
    • 2. mits de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfscheiding minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft;
    • 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. lid 21.2.1 sub f in die zin dat de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 5 meter achter de gevellijn mag worden opgericht;
  • c. lid 21.2.1 sub f in die zin dat maximaal 50% van de gronden voor de voorgevel mag worden bebouwd mits:
    • 1. bij de eerste oplevering van het hoofdgebouw een bijgebouw voor de voorgevel gerealiseerd is;
    • 2. de bebouwing ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar is in de omgeving, repeteerbaar en/ of repeterend;
  • d. lid 21.2.1 sub i in die zin dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  • e. artikel 21.2.1 sub i in die zin dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  • f. artikel  21.2.2 sub a en b in die zin dat anders dan onder lid 21.2.2 sub a en b is genoemd een bijgebouw (niet zijnde een vrijstaand bijgebouw) 1,5 keer groter mag zijn dan het hoofdgebouw indien de oppervlakte van een hoofdgebouw kleiner of 50 m² bedraagt; 
  • g. lid 21.2.2 sub b in die zin dat maximaal 30 meter² aan extra gebouwen mogen worden opgericht voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
  • h. lid 21.2.2 sub b in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw maximaal 75 m² mag bedragen, mits;
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt;
    • 2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • i. lid 21.2.2 sub c in die zin dat bijgebouwen in de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • j. lid 21.2.3 sub a in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte andere bouwwerken met 10m² mag worden vergroot;
  • k. lid 21.2.3 sub d in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1,5 meter mag bedragen.
21.4.2 Beperking

De toepassing van de in lid 21.4.1 genoemde omgevingsvergunningen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

21.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van aan-huis-gebonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten.

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is verder het bepaalde in artikel 26van toepassing.

21.6 Afwijken van de gebruiksregels
21.6.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 21.5 sub a in die zin dat een deel van de woning voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten gebruikt mag worden, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    • 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 meter²;
    • 6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    • 7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    • 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.
21.6.2 Beperking

De toepassing van de in 21.6.1 genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.