direct naar inhoud van Bijlage 1 Watertoets
Plan: Recreatieve ontwikkeling Amsterdamsche Veld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010001-0003

Bijlage 1 Watertoets

Watertoets

Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De provincie Drenthe is verantwoordelijk voor het beheer van het grondwater. Bij het tot stand komen van de herinrichting van het plangebied heeft herhaaldelijk overleg plaatsgevonden met de waterbeheerders. Deze waterparagraaf is aan het waterschap en de provincie voorgelegd en op basis van hun opmerkingen aangevuld.

Beleidskader

Rijks- en Europees beleid

De hoofddoelstelling binnen de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1998) is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem.

Het Rijk heeft met het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, (WB21, 2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw overgenomen. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren.

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water-aktueel (NBW, 2008) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Een en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Het oude NBW uit 2003 is volledig geïntegreerd in het NBW-aktueel en kan daarom komen te vervallen. In de laatste, geactualiseerde versie ligt de nadruk op de gezamenlijke uitvoering en realisatie van waterplannen.

Provinciaal beleid

Provinciale staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De visie vervangt het Tweede Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (2004). De visie streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 (2010) staat het beleid van het Waterschap Velt en Vecht verwoord. Het waterschap heeft drie kerntaken: zorgen voor veiligheid, watersysteembeheer en beheer van de afvalwaterketen.

Het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem is een belangrijke opgave. Daarbij wordt rekening gehouden met het veranderende klimaat. De klimaatsverandering heeft gevolgen voor de manier waarop gebieden worden beveiligd.

Het waterschap is verantwoordelijk voor het grond- en oppervlaktewater in landelijk gebied. In het stedelijk gebied is het waterschap verantwoordelijk voor het oppervlaktewater. Inrichting en beheer wordt afgestemd op de toegekende functies. In stedelijk en in landelijk gebied krijgt water de ruimte. Hiervoor worden de instrumenten van de ruimtelijke ordening toegepast. Waar mogelijk worden wateropgaven gecombineerd met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie. Het waterschap is betrokken bij stadsontwikkeling, herinrichting van het landelijk gebied en andere watergebonden projecten.

De samenhang, de afstemming en de doelmatigheid in de afvalwaterketen wordt bewaakt; hierdoor is een betere waterkwaliteit mogelijk tegen lagere kosten.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Emmen heeft met de waterschappen Velt en Vecht en Hunze en Aa's het Waterplan Emmen (2004) opgesteld. Ook de provincie Drenthe en de Waterleidingmaatschappij Drenthe zijn inhoudelijk betrokken geweest bij het plan. In het Waterplan Emmen (2004) zijn drie koersen aangegeven die de gemeente volgt, te weten:

  • duurzaam en robuust (met als doelen een veerkrachtig watersysteem, inrichting en onderhoud is afgestemd op de functie van het water);
  • gezond en schoon (met als doelen afstemming van de oppervlaktewaterkwaliteit op de functie, een zo veel mogelijk gesloten waterketen en een optimale ontwikkeling van natuur door een goede waterkwaliteit);
  • zien en beleven (met aandacht voor cultuurhistorische elementen en het landschap en veel recreatie op en langs het water).

Het Waterplan Emmen geeft aan wat de rol van water is met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en natuur. Ook waterbeleving en gebruik van water maken integraal onderdeel uit van het plan: een goede afstemming tussen al deze beleidsterreinen is essentieel.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2005-2009 (2005) geeft inzicht in het functioneren van het rioolsysteem. Hierin zijn de nieuwe ontwikkelingen en maatregelen opgenomen, zoals het vervangen van riolering en voorzieningen voor niet aangesloten woningen.

Bestaande situatie

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Erica. Het betreft een gebied met akkerland en watergangen, bos, heide en een plas ontstaan uit een voormalige zandwinning.

Bodem en grondwater (overlast)

Het plangebied ligt deels op een uitloper van de Hondsrug. De maaiveldhoogte in het gebied verloopt daardoor van circa NAP +18,5 m in het noordoosten tot circa NAP +13 m in het zuidwesten. De oorspronkelijke bovenlaag van veen is door ontginning, oxidatie en landbewerking grotendeels verdwenen. De bodem bestaat op de meeste plaatsen nog uit een dunne toplaag van veen met daaronder een zandpakket dat gemiddeld 1 tot 2 m dik is. Onder de zandlaag bevindt zich een laag keileem van variërende dikte (formatie van Drenthe). De keileemlaag is zeer slecht doorlatend. Desondanks treedt in het grootste deel van het plangebied infiltratie op, enkel in de kanaalzone is sprake van kwel. Het gebied is echter niet geschikt voor grootschalige infiltratie van hemelwater afkomstig van verharding.

De grondwaterstanden in het plangebied liggen in de zomer gemiddeld op circa 0,8 m tot 2 m onder het maaiveld. Alleen in de kanaalzone bevindt het grondwater zich in de droge periode minder diep; circa 0,4 tot 0,8 m onder het maaiveld. In de relatief natte wintersituatie is de ontwatering in het grootste deel van het gebied 0,4 m tot 1,2 m. Alleen in de kanaalzone en de zuidoosthoek van het gebied bevindt de grondwaterstand zich plaatselijk minder diep, namelijk 0,2 m tot 0,4 m onder het maaiveld.

Binnen het plangebied bevindt zich geen waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn dan ook geen grondwaterbeperkingen aan het gebied toegekend.

Watersysteem en peilbeheer

Het plangebied maakt onderdeel uit van een poldersysteem met verschillende peilvakken. Het huidige watersysteem is afgestemd op de landbouwkundige functie van het gebied. Dit betekent dat overtollig water worden afgevoerd, terwijl in droge perioden water kan worden aangevoerd. De afwatering geschiedt voornamelijk via de Griendtsveenwijk en het Dommerskanaal. Het plangebied kan van west naar oost worden opgedeeld in 4 peilvakken:

  • een peilvak met een zomerpeil van NAP +12,65 m en winterpeil van NAP +12,4 m;
  • een peilvak met een zomerpeil van NAP +13,35 m en winterpeil van NAP +13,15 m;
  • een peilvak met een zomerpeil van NAP +14,1 m en winterpeil van NAP +14,05 m;
  • de zandwinplas, deze ligt geïsoleerd ligt van het oppervlaktewatersysteem; het peil is variabel en werd tot voorkort sterk beïnvloed door de onttrekking ten behoeve van gietwater voor het glastuinbouwgebied van Erica dat ten westen van het plangebied ligt.

Langs de zuidzijde en in het verlengde van de Peelstraat, alsmede langs de noordzijde van de Griendtsveenstraat bevinden zich hoofdwatergangen. Het water wordt in westelijke richting afgevoerd naar het Dommerskanaal. In het Waterplan Emmen is bepaald dat voor de gehele gemeente een waterbergingstekort van 14.000 m³ bestaat, binnen het plangebied bestaat echter geen waterbergingstekort. In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.

Oppervlaktewaterkwaliteit en grondwaterkwaliteit

De waterkwaliteit van de zandwinplas is zeer slecht. Het water is slecht gebufferd en licht zuur, bevat weinig tot geen zuurstof en bovendien bevat het water toxische gehaltes aan ijzer en ammonium. De waterkwaliteit in de overige watergangen is voldoende, ook al bevat het water relatief veel voedingsstoffen als gevolg van agrarische activiteiten. De kwaliteit van ondiep grondwater wordt sterk beïnvloed door het landbouwkundig gebruik. Er is sprake van sterk verhoogde nutriëntengehalten en concentraties natrium, chloride en sulfaat. De kwaliteit van diep grondwater is niet goed bekend. Uit enkele metingen blijkt dat het relatief veel ijzer, mangaan, ammonium en fosfaat bevat.

Waterketen: verwerking van afvalwater (riolering en IBA's)

Het plangebied is grotendeels onbebouwd, om die reden is het plangebied ook niet gerioleerd.

De Fijnfabriek en de bestaande woning aan de Noordersloot 33 zijn aangesloten op druk-rioleringen aan respectievelijk Griendtsveenstraat en Noordersloot. De capaciteit van beide rioleringen is zeer beperkt en volledig benut. De groepsaccommodaties en het Smalspoormuseum hebben elk een IBA. De IBA van de groepsaccommodatie stort over via een helofytenfilter naar het watersysteem van de huidige golfbaan en deze loost op de Griendtsveenwijk.

Toekomstige situatie

Het plangebied wordt herontwikkeld en opnieuw ingericht, hierbij worden drie deelgebieden onderscheiden (zie ook figuur 2.2. in paragraaf 2.1 van de plantoelichting):

  • WildLife ParkResort met verblijfsaccommodaties: herinrichting in de vorm van uitbreiding wateroppervlak, deels ophoging en extra beplanting en daarnaast bebouwing met dierenverblijven, lodges, publieksvoorzieningen en dergelijke.
  • Kanaalzone/Westrand/Overgangsgebied: aanleg van recreatieve voorzieningen in een meer open inrichting, passend bij het huidige landschap.
  • Reserveringsgebied: mogelijk realisering van dagrecreatieve of verblijfsrecreatieve voorzieningen, passend bij de karakteristiek van het Dommerskanaal.

Toekomstig watersysteem

Binnen het plangebied zal sprake zijn van een eigen, opzichzelfstaand watersysteem. Daartoe zullen alle binnen het gebied aanwezige afvoersystemen (drainages, greppels, sloten, wijken) worden ontkoppeld van het watersysteem zoals dat tot op heden door het waterschap wordt gehanteerd. Op de grenzen tussen het plangebied en de omgeving zullen goede overgangen tussen beide watersystemen worden gegarandeerd. Dit gebeurt als volgt.

Noordelijke en westelijke grenzen

Vanaf de zijde van de Noordersloot vindt momenteel via meerdere sloten afwatering plaats naar de zuidelijk gelegen Griendtsveenwijk. Al deze sloten zullen worden afgedamd en de sloot die parallel loopt aan de Noordersloot (en dus ook water daarvan ontvangt) zal worden aangesloten op een nieuwe sloot langs de westelijke plangebiedgrens die vervolgens afwatert op de Griendtsveenwijk.

De sloten worden zodanig gedimensioneerd dat een voldoende afvoercapaciteit wordt gegarandeerd en er zullen geen open verbindingen met het water binnen het plangebied aanwezig zijn. De oplossing geldt ook indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de westelijke kavel (kavel Lohues) in gebruik wordt genomen. De oplossing kan dan onverkort worden toegepast ter plaatse van de zuidelijke en oostelijke grens met de kavel Noordersloot 40 (kavel Timmer). Eén aspect van deze oplossing is nog in onderzoek. Het betreft een noordelijk deel van het bestemmingsgebied R2, parallel aan de Noordersloot. De toekomstige functie van dit terreindeel (evenemententerrein) en de positie ervan ten opzichte van de toekomstige peilgebieden binnen het WildLife ParkResort en de golfbaan kunnen het wenselijk maken om de ontwatering via de bovengenoemde sloten langs de Noordersloot te laten verlopen. Daarmee zou dit terreindeel dus tot het watersysteem van het waterschap blijven behoren. Vooralsnog wordt uitgegaan van een terreindeel ter breedte van circa 100 m vanaf de Noordersloot dat hiervoor in aanmerking zou kunnen komen. Definitieve oplossingen komen pas in beeld zodra dit gebied in detail verder wordt ontworpen. Hierbij zal dan nader overleg met het waterschap plaatsvinden.

De situatie bij de boerderij aan de Noordersloot blijft ongewijzigd.

Griendtsveenwijk

De Griendtsveenwijk vervult momenteel de belangrijkste ontwateringfunctie binnen het gebied. Voor een aanzienlijk deel ervan vervalt deze functie echter zodra het eigen watersysteem binnen het plangebied wordt gerealiseerd. Griendtsveen en het waterschap voeren momenteel besprekingen omtrent een eigendomsoverdracht vanaf het oostelijke eindpunt tot aan het punt waarop de wijk een functie moet blijven vervullen voor de ontwatering van de kavels van derden.

Bij de nieuwe gebiedsinrichting zal het oostelijke deel van de wijk worden opgeheven en het peilbeheer van het westelijke deel worden opgenomen in het nieuwe watersysteem. Vanaf de nieuwe eigendomsgrens blijft het huidige peilbeheer van het waterschap van toepassing.

Oostelijke grenzen

Ook langs de oostelijke grenzen zal een afdoende scheiding tussen het interne watersysteem en de naastgelegen akkers worden gerealiseerd. Waar nodig zullen ook hier vrijliggende, nieuwe grenssloten worden aangelegd en aangesloten op reeds aanwezige watergangen in het akkergebied.

Griendtsveenplas

De Griendtsveenplas heeft momenteel geen verbinding met het watersysteem van het waterschap en zal in de toekomst in zijn geheel onderdeel zijn van het nieuwe watersysteem binnen het plangebied.

Peilbeheer en (grond)wateroverlast

Het peilbeheer binnen het nieuwe watersysteem wordt in principe afgestemd op natuurlijke fluctuaties van het grondwater. Uit de hydrologische onderzoeken blijkt dat hogere oppervlaktewaterstanden mogelijk zijn dan die momenteel door het waterschap worden gehandhaafd. Hierdoor wordt verdere verdroging van het gebied tegengegaan. Er worden verschillende peilvakken onderscheiden, met voor elk peilvak een eigen minimumpeil, een zomer- en winterpeil en een maximumpeil (zie onderstaande figuur uit rapport van Bell-Hullenaar 2008).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2010001-0003_0008.png"

De minimum- en maximumpeilen liggen vast: het minimumpeil mag niet onderschreden worden en het maximumpeil mag niet overschreden worden. De zomer- en winterpeilen zijn flexibel: de daadwerkelijke peilen in de winter en in de zomer zijn afhankelijk van het neerslag- en verdampingsoverschot. Het verschil in zomer- en winterpeil vormt de bandbreedte waarbinnen de peilfluctuatie normaal gesproken plaatsvindt.

Het minimumpeil geldt als laagst mogelijke waterstand en bij de verdere detaillering van de aan te leggen waterpartijen worden de ontgravingdiepten hierop afgestemd. Bij aanleg van nieuwe waterpartijen is de ontgravingdiepte zodanig dat ook in tijden van extremere droogte de functionaliteit van het watersysteem (varen, scheiding mens-dier, etc.) in tact blijft.

Het maximumpeil is gebaseerd op de GHG (gemiddelde hoogste grondwaterstand) en geldt als maatstaf voor de vaststelling van toekomstige peilen van gebouwen en infrastructurele voorzieningen. In het plangebied worden de vloerpeilen en wegen voldoende hoog aangelegd. Indien gebouwd wordt met kruipruimte zal het vloerpeil minimaal 1 m boven de GHG moeten komen te liggen, tenzij de bebouwing, die onder het waterpeil is gelegen, wordt uitgevoerd als waterdichte 'kuip'. Deze wijze van bouwen is speciaal bedoeld om vanuit de recreatieve verblijfsruimte de waterwereld te beleven, beleving van de waterspiegel. In het algemeen kan gesteld worden dat vloerpeilen 1 m boven de GHG komen te liggen.

Onder normale omstandigheden wordt een peilvariatie tussen zomer- en winterpeil gehandhaafd.

Bij overschrijding ervan wordt overtollig water afgevoerd vanuit het laagste peilvak naar de naastgelegen Griendtsveenwijk. Hierbij wordt een gecontroleerde debietafvoer (knijpstuw) benut waarvan het maximumdebiet is ingesteld op de capaciteit van het gemaal in de Griendtsveenwijk (1,2 l/sec/ha).

Teneinde voorbereid te zijn op droge zomerseizoenen zal in de praktijk zoveel mogelijk water, dat in nattere tijden toetreedt, worden gebufferd. Daar wordt hierna nog op ingegaan. Naast de buffering van water, wordt in het plan ook rekening gehouden met retentie van water in perioden van extreme neerslag. De maximumpeilen gelden daarbij wel als limiet. De laagstgelegen gebiedsdelen (systemen 3; golfbaan) worden dan voor grote delen geïnundeerd (uitgezonderd de gevoelige en kwetsbare delen zoals tees, greens en bebouwing). In het ontwerp van de golfbaan geldt dus het winterpeil als hoogste peil tot waar het normale gebruik (golfspel) mogelijk is. Tijdens de retentieperiode wordt de golfbaan gesloten. In de hogere gebiedsdelen (systemen 1 en 2; WildLife ParkResort) kan retentie plaatsvinden zonder functieverlies (geen sluiting van het park nodig). In het ontwerp van het gebied is ervan uitgegaan dat ook bij het bereiken van het maximumpeil het park volwaardig kan blijven functioneren. Gezien de grote oppervlakten water, die in het park worden aangelegd, kan hier een aanzienlijk retentievolume worden bereikt. Naar verwachting zal het gehele plangebied geschikt kunnen zijn voor retentie van circa 250.000 m³ (1x/100 jaar).

In rapport Bell-Hullenaar wordt nader ingegaan op de beoogde peilen. Zo wordt het systeem 2 opgesplitst in 2A en 2B. Voor 2B gelden andere peilen dan in 2A, waarin de peilen veel lager komen te liggen. Dit heeft te maken met de keileemlaag die voorkomt in 2B (zie uitleg hieronder). Ook 1 heeft lagere peilen dan 2B. De paragrafen 9.4.1 en 9.4.2 in het rapport Bell-Hullenaar geven hierover uitgebreide informatie. Speciale maatregelen worden getroffen op de overgangen van systeem 2B naar de twee aangrenzende systemen (2A en 1) om de peilen in 2B te kunnen handhaven/beheersen. Om een stromend systeem te kunnen realiseren, wordt water vanuit de lagere peilvakken teruggepompt naar 2B vanwaar het in vrij verval weer stroomt naar 1, 2A en verder naar 3 (zie ter illustratie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2010001-0003_0009.png"

Met (knijp)stuwtjes en via Lazy River wordt de hoeveelheid gereguleerd. Ook schutwaterverliezen dragen bij aan de doorstroming. Om rondvaren mogelijk te maken, worden schutsluisjes aangelegd tussen 2A en 2B, tussen 2B en 1 en tussen 1 en 2A. In 3A t/m 3C wordt niet gevaren, maar ook vanuit systeem 3 kan water worden teruggepompt. Hiermee ontstaat een waterkringloop die bijdraagt aan een goede oppervlaktewaterkwaliteit maar zeker ook aan het behoud (buffering) van dit water binnen het eigen gebied.

In de waterdoelstelling van het plan wordt zoveel mogelijk water vastgehouden. De waterhuishouding van het waterschap is momenteel afgestemd op een toevoer van 1,2 l/sec/ha. Door het opzichzelfstaand stromend watersysteem kan afvoer van water naar de Griendtsveenwijk worden geminimaliseerd. De afvoer van eventueel overtollig water zal nooit meer bedragen dan 1,2 l/sec/ha.

Uit het hydrologisch onderzoek van Bell-Hullenaar blijkt dat er keileem in het plangebied voorkomt. Dit is uitsluitend ter plaatse van 2B. Bij de aanleg van het watersysteem wordt hier gebruik van gemaakt om de wegzijging van water zoveel mogelijk te beperken. Op plaatsen waar bebouwing wordt gerealiseerd, is dit een aandachtspunt met betrekking tot de beperkte infiltratie en het doorbreken van de leemlaag.

Als gevolg van de ontwikkelingen neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe. Het beleid van het waterschap schrijft voor dat de toename in het verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. De nieuwe inrichting van het plangebied leidt tot een grote toename van het wateroppervlak en brengt daarmee ruim voldoende waterbergend vermogen met zich mee. De grote hoeveelheid nieuw oppervlaktewater compenseert de toename aan verharding en draagt bovendien bij aan vermindering van het bestaande bergingstekort binnen de gemeentegrenzen.

Watervoorziening

In het WildLife Park moet een volkomen bedrijfszeker watersysteem ontstaan, dit is onder meer noodzakelijk voor de bevaarbaarheid van de wateren en de scheiding tussen mens en dier. In het rapport Bell-Hullenaar (2008) is geconcludeerd dat deze bedrijfszekerheid kan worden bereikt door de bodemdiepten van de aan te leggen waterpartijen af te stemmen op het minimumpeil zoals dat gedurende een gemiddeld jaar in de zomer wordt bereikt. Ten tijde van het opstellen van dit rapport Bell-Hullenaar was de toekomstige bestemming van de westelijke randgebieden en de kanaalstrook nog onvoldoende bekend (de systemen 3A t/m 3C).

Door Witteveen+Bos en Bell-Hullenaar is daarom nader onderzoek gedaan naar de mate waarin het systeem ook zelfvoorzienend kan zijn in een extreem droog jaar. Daarbij is de invulling van de westelijke randgebieden en de kanaalstrook met onder meer een golfbaan ook betrokken. Daarnaast is bijzondere aandacht geschonken aan het peilbeheer in systeem 2B omdat de bodemdiepte hier niet onbelemmerd dieper kan worden gelegd gelet op de aanwezige keileemlaag. Ook het watervasthoudend vermogen van de keileemlaag was onderwerp van deze nadere beschouwing. Aan de hand van dit onderzoek zijn enige kleinere bijstellingen van de minimumpeilen doorgevoerd. Het rapport signaleert echter ook belangrijke waterbehoeften, die bij handhaving van het eerdergenoemde peilbeheer in droge perioden kunnen optreden. Deze behoeften worden voornamelijk veroorzaakt door de beregening van de golfbaan en het op peil houden van het systeem 2B wanneer het vasthoudend vermogen van de onderliggende keileemlaag hier onvoldoende blijkt. De volgende maatregelen worden daarom getroffen:

  • voor beregening van de golfbaan wordt water (in nattere perioden) zo lang mogelijk gebufferd;
  • voor watersysteem 2B wordt een praktijkproef uitgevoerd waarmee meer zekerheid kan worden verkregen over het vasthouden vermogen van de keileemlaag. Griendtsveen is voornemens deze proef uit te voeren;
  • ten aanzien van het op peil houden van het watersysteem speelt ook de gietwaterwinning een rol. In droge perioden is ook de behoefte aan gietwater groot. Het water wordt opgepompt en na eventueel voorbehandeling in het systeem geleid waaraan het vanuit het laagst gelegen systeem 3c weer wordt onttrokken. Op deze wijze draagt het gietwater bij aan het op peil houden van het oppervlaktewater.

Voor de extreem droge jaren is in het plan rekening gehouden met noodvoorzieningen. Het inlaten van (extern) oppervlaktewater uit het Dommerskanaal en/of Hoofdwijk G. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat het water, alvorens het in het gebied wordt toegelaten, gezuiverd wordt. Een proef voor een dergelijke zuivering is in voorbereiding; de vergunning hiervoor is inmiddels bij het waterschap aangevraagd. Het inlaten van gebiedsvreemd water is gebonden aan regelgeving door provincie en waterschap. In gevallen waarbij een beregeningsverbod wordt afgekondigd dient ook het inlaten van water te worden stilgelegd. Daarom wordt het inlaten van extern water vooral benut om, voorafgaand aan drogere perioden, de systemen zo maximaal mogelijk te vullen. Als laatste middel wordt tijdelijk gebruikgemaakt van (diep)grondwater, als enige resterende mogelijkheid om water toe te voegen in tijden dat ook de inlaat van gebiedsvreemd water aan een verbod is gebonden. Hiervoor zal vergunning worden aangevraagd. Het is Griendtsveen bekend dat de provincie zeer terughoudend is met het verlenen van vergunningen waarbij grondwater voor recreatieve doeleinden wordt ingezet.

Uit de in het plangebied aanwezige Griendtsveenplas werd tot voor enige jaren gietwater onttrokken. Deze gietwaterinname zal mogelijk weer worden hervat waarbij door WMD een maximale hoeveelheid van 300.000 m³ als gietwaterbehoefte is aangegeven voor de tuinbouw. Om in de gietwaterbehoefte te voorzien, wordt diepgrondwater opgepompt, gezuiverd, toegevoegd aan het oppervlaktewater en vanuit het laagste peilvak (systeem 3) weer aan dit water onttrokken en met behulp van een buisleiding naar het glastuinbouwgebied getransporteerd. In rapport Bell-Hullenaar wordt aanbevolen om diep grondwater op twee locaties op te pompen om een bedrijfszeker systeem te verkrijgen met voldoende capaciteit. De eerste locatie is bij de bestaande pomp (systeem 1) en de tweede in het systeem 2B (zie aanduiding pomp 1A en 1B in bovenstaande figuur). Diep grondwater moet worden gezuiverd in helofytenfilters alvorens het in het oppervlaktewatersysteem wordt gepompt. Het gehele watersysteem en vooral systeem 2B zal hierin een functie vervullen. Indien nodig voor het goed functioneren van het watersysteem worden nog specifieke filters direct na de pompen geplaatst. Voor het winnen van diep grondwater ten behoeve van gietwater voor de glastuinbouw wordt vergunning aangevraagd door WMD/Gietwater BV.

In het MER (hydrologisch onderzoek) is onderzocht wat de maximale mogelijke grondwatersuppletie is zonder dat verdrogingsschade in de omgeving optreedt. Daarbij is gebleken dat suppletie (tot 600.000 m³) vanuit diep grondwater een optie is. De totale suppletie kan dus zowel worden voorzien in gietwaterbehoefte van de tuinbouw (300.000 m³) als de eventuele waterbehoefte van Griendtsveen in extreem droge periodes.

Drinkwater zal worden betrokken van het reguliere drinkwaternet, waarbij aansluitingen op hoofdleidingen van de WMD langs Peelstraat en Dordtse Dijk tot de mogelijkheden behoren. De capaciteit van het leidingnet is echter naar verluid onvoldoende en in overleg met WMD zullen de mogelijkheden van verzwaring van de aansluitingen worden bezien. In samenhang hiermee kunnen eigen voorzieningen binnen het plangebied worden getroffen (reinwaterkelders). Ook wordt bezien of er een combinatie kan worden gemaakt tussen gietwaterproductie en de productie van drinkwater voor het park.

Waterketen: verwerking van afvalwater (riolering en IBA's)

Huishoudelijk afvalwater uit lodges, hotels en andere permanente voorzieningen in het WildLife ParkResort en de golfbaan zal naar IBA-installaties worden geleid waarvan het effluent, na zuivering in helofytenfilters, op het interne oppervlaktewater wordt geloosd (zie ook onder volksgezondheid). Indien hiermee een onvoldoende reiniging kan worden bereikt, zal de interne riolering op het openbare rioleringsnet worden aangesloten. Omdat de capaciteit van het thans aanwezige drukriool echter onvoldoende is, zal er in dat geval een geheel nieuw drukriool naar de RWZI aan de Dikke Wijk moeten worden aangelegd.

Ten tijde van evenementen zal gebruik worden gemaakt van mobiele sanitaire voorzieningen waarin afvalwater wordt opgevangen, verzameld en vervolgens met tankwagens wordt afgevoerd naar een voor de verwerking ervan bestemde (externe) voorziening (RWZI).

Indien op de locatie Noordersloot 33 de bedrijfsbestemming leidt tot een groter capaciteit dan 3 vervuilingseenheden zal hier een IBA geplaatst moeten worden in overleg met en ter goedkeuring door de gemeente en het waterschap.

De IBA bij de groepsaccommodatie zal ook in de toekomst gehandhaafd blijven, met lozing op het water in de golfbaan. Na uitbreiding van de golfbaan en aanleg van het WildLife ParkResort behoort dit water dan tot het geïntegreerde watersysteem.

Hemelwater van daken en verharde oppervlakten wordt direct afgevoerd naar het watersysteem in het gebied.

Volksgezondheid

Het watersysteem wordt uitgevoerd als een integraal systeem waarbij alle peilvakken met elkaar in verbinding staan en er doorstroming plaats zal vinden. Als gevolg hiervan is er geen stilstaand water waardoor er geen toename van muggen (die hier van nature al voorkomen) wordt verwacht. Als extra borg hiervoor zullen er larvenetende vissoorten (zoals bijvoorbeeld baars) worden uitgezet.

De ontwikkeling en het beleefbaar maken van de natuur is één van de doelstellingen van dit plan en water is hierbij een van de belangrijke elementen. Er wordt naar een ecologisch evenwicht in het water gestreefd door het tot ontwikkeling brengen van aquatische flora en fauna, moerassystemen en oeverbeplantingen. Door gerichte maatregelen zullen algenbloei en andere verkleuringen en vertroebelingen worden tegengegaan waardoor het watermilieu beleefbaar wordt.

De in het plangebied liggende IBA's zullen na nazuivering door middel van helofytenfilters lozen op het watersysteem. Helofytenfilters worden uitgevoerd als verticaal doorstroomde zandfilters met rietbegroeiing. In dergelijke installaties komt afvalwater niet aan de oppervlakte, waardoor geen overlast van muggen of geur kan optreden. De zuiveringsresultaten zijn zodanig dat ziektekiemen en andere voor de mens schadelijke stoffen geheel worden verwijderd. Dierlijke mest wordt apart ingezameld en verwerkt. Bij indicatie van vermindering van de waterkwaliteit zal onderzocht worden of het plaatsen van waarschuwingsborden nodig is (bijvoorbeeld bij blauwalg of botulisme).

Ter voorkoming van verdrinkingsgevaar worden de oevers deels uitgevoerd met flauwe taluds. Waar dit niet mogelijk is wordt door afscherming, indeling van het terrein en toegankelijkheid het risico van te water raken beperkt.

Bodemdaling

Er is kans op bodemdaling vanwege veenlagen in de ondergrond. Daarom wordt verstoring van ondoordringbare bodemlagen zoveel mogelijk vermeden. Dit is een aandachtpunt bij eventuele ontgronding. Bodemdaling treedt vooral op bij verlaging van de waterstanden, maar in dit plan blijft de grondwaterstand gelijk of wordt juist hoger. Er is dan ook vrijwel geen risico op bodemdaling.

Oppervlaktewaterkwaliteit en grondwaterkwaliteit

Als gevolg van de nieuwe functies in het plangebied neemt de belasting met meststoffen en bestrijdingsmiddelen af. De planontwikkeling gaat gepaard met ingrepen die van invloed kunnen zijn op de waterkwaliteit:

  • opbrengen van gezuiverd (gedefosfateerd) grondwater ten behoeve van gietwater;
  • handhaven van een hoger oppervlaktewaterpeil;
  • lozen van gezuiverd afvalwater;
  • aankoppelen van een 2e watersysteem (stromende watergangen en moerasareaal);
  • het in het gebied onderbrengen van relatief grote hoeveelheden (park)dieren.

Van deze ingrepen is ingeschat wat de mogelijke gevolgen voor de fosfaatbelasting en daarmee samenhangend de waterkwaliteit zouden kunnen zijn. De fosfaatbelasting op de waterplas neemt zichtbaar af als de plas op peil wordt gehouden met gezuiverd grondwater. Doordat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van (voorgezuiverd) diep grondwater, gebiedseigen water en gezuiverd grijs afvalwater (en er dus geen aanvoer van vervuild gebiedsvreemd water nodig is), zijn er goede perspectieven voor de realisatie van een goede waterkwaliteit. Echter met de aankoppeling van een 2e watersysteem (watergangen en moeras), mest van de dieren, afvalwater, afstroming en watervogels kan de fosfaatbelasting nog steeds boven de kritische belasting uitkomen. In het MER zijn diverse maatregelen benoemd om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Zo wordt zorgvuldig omgegaan met het aanbrengen van grond nabij oevers en waterpartijen om te voorkomen dat hiervoor voedselrijke gronden worden gebruikt. Daarnaast zal door verwijdering van de gehele voedselrijke organische toplaag van de bodem bij aanleg van de watersystemen, het voorkomen van afspoeling van fosfaatrijke bodemdeeltjes naar het oppervlaktewater (door afdekking van de oevers en de ophogingen met een laag schoon zand), zuivering van grijs afvalwater met helofytenfilters en door de zuiverende werking van de watersystemen zelf de waterkwaliteit verbeteren. Muggenplagen worden tegengegaan door middel van het realiseren van voldoende doorstroming van de watersystemen. Bij het beheer is aandacht voor het voorkomen van afspoeling van mest in de waterpartijen. Indien nodig wordt het water bij het verlaten van het WildLife ParkResort met een helofytenfilter nagezuiverd alvorens het als grondstof voor de gietwaterproductie wordt geleverd. Als garantie dat de waterkwaliteit voldoet aan de gestelde eisen kan de waterkwaliteit op dit punt gemonitord worden.

Ten aanzien van de grondwaterkwaliteit zijn de onderzochte alternatieven en varianten in het MER niet onderscheidend. Een belangrijk aandachtspunt is de uitspoeling van fosfaat die als gevolg van grondwaterstandstijgingen versterkt zou kunnen worden. Ook op basis van de milieuvriendelijke inrichting van het waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is dit effect niet uit te sluiten. Met betrekking tot het aanwezige slib worden geen problemen verwacht ten aanzien van het ijzergehalte. Dit is eveneens het geval met betrekking tot de nikkel- en arseenconcentraties, omdat deze stoffen van nature in zeer lage concentraties in Nederland voorkomen. Onbekend is of het grondwater in Emmen (antropogeen) vervuild is met deze zware metalen. In de gebruikte waterkwaliteitsgegevens zijn daar geen aanwijzingen voor gevonden. Er wordt vooralsnog niet verwacht dat het aanwezige slib zich kan ontwikkelen tot chemisch afval. Aanbevolen wordt om het diepe grondwater nader te onderzoeken, waarbij specifiek de concentratie zware metalen wordt gemeten.

Voor de nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen, worden deze voorzien van een coating.

Verdroging

In het plan worden hogere oppervlaktewaterstanden gerealiseerd dan die momenteel door het waterschap worden gehandhaafd. Tevens wordt water gebufferd. Hierdoor wordt niet alleen aan de tot op heden optredende verdroging een halt toegeroepen maar tevens een verbetering ingezet.

Natte natuur

De ontwikkeling en het beleefbaar maken van (natte) natuur is één van de doelstellingen van dit plan. De inrichting wordt zodanig vormgegeven dat deze (natte) natuur zich goed kan ontwikkelen. Zie voor de uitwerking hiervan het Inrichting en Beheerplan.

Vervolgstappen

Om een goede inrichting te waarborgen, zijn de relevante uitgangspunten opgenomen in een inrichtings- en beheerplan. Verder dient voor alle aanpassingen aan het bestaande watersysteem een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur van het Waterschap Velt en Vecht.

Plankaart

De hoofdwatergangen, die zich binnen het plangebied bevinden, zijn op de plankaart bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling, die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie. De waterhuishoudkundige aspecten voor de bestaande situatie zijn afdoende onderzocht en in beeld gebracht. Ook voor de toekomstige situatie zijn de waterhuishoudkundige aspecten met bijbehorende opties voldoende onderzocht, in beeld gebracht en gemotiveerd. De definitieve vormgeving van de waterhuishouding en de inrichting van het watersysteem hangt mede af van de lopende vergunningaanvragen en gesprekken met de waterbeheerders.