direct naar inhoud van 5.2 Plan-MER
Plan: Buitengebied Emmen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009072-0710

5.2 Plan-MER

Algemeen is in de Plan-MER gesteld dat veelal negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. In de Plan-MER worden mitigerende maatregelen aangereikt. Bij het toepassen van mitigerende maatregelen is het altijd van de concrete situatie afhankelijk in hoeverre negatieve effecten kunnen worden gemitigeerd. De mogelijkheden voor mitigatie hangen af van de omvang van negatieve effecten en het effect van mitigatie. In bepaalde gevallen zullen maatregelen tot volledige mitigatie leiden, in andere gevallen zal dit niet lukken. Steeds hangt het af van de concrete situatie.

Effecten van uitbreiding van de landbouw op geur
Op basis van indicatieve berekeningen (er wordt niet ingezoomd op de specifieke lokale situaties) wordt in de Plan-MER geconcludeerd dat voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven sprake kan zijn van een overschrijding van de geurnorm. De Plan-MER geeft aan dat het hier met name gaat om de gebieden met een kleinschalige verkavelingsstructuur waar agrarische bedrijven dicht bij elkaar liggen.

Nauwkeurige berekeningen zijn noodzakelijk om te bezien of er daadwerkelijk normoverschrijdingen plaatsvinden. Effecten van geurhinder kunnen worden gemitigeerd door het toepassen van aanvullende of andere stalsystemen waarmee geuremissies verder kunnen worden gereduceerd. Daarnaast beschrijft de Plan-MER dat het opstellen van gemeentelijk geurbeleid uitkomst kan bieden om als gemeente grip te houden op het aspect geur. Inmiddels is in het milieuprogramma opgenomen dat in 2012 onderzocht gaat worden of het daadwerkelijk wenselijk is dat er gemeentelijk geurbeleid opgesteld wordt.

Effecten van biovergisting op het Natura 2000-gebied Bargerveen
Agrarische bedrijven krijgen, op basis van het bestemmingsplan, de mogelijkheid om een biovergister op te richten. In een biovergister kan mest kan worden vergist voor de productie van biogas. Oprichting van een biovergister leidt enerzijds tot een afname van emissie van ammoniak en anderzijds tot een toename van de emissie van NOX, bij verbranding van het biogas. Zowel de afname ammoniakemissie als de toename van NOX-emissie is zeer gering. Daarom worden significant negatieve effecten op basis van expert judgement uitgesloten.

Invloed van biovergisting op klimaat en energie
Covergisting leidt tot de productie van biogas dat enerzijds kan worden omgezet in warmte en elektriciteit en anderzijds tot aardgas. Op basis van de potentiƫle opbrengst van elektriciteit in het buitengebied van de gemeente Emmen kunnen 17.000 tot circa 22.000 huishoudens van elektriciteit worden voorzien. Daarmee worden emissie van CO2 uit fossiele bronnen vermeden. Hetzelfde is het geval indien opgewerkt biogas het gebruik van aardgas vervangt. De afzetmogelijkheden voor warmte in het buitengebied zijn, naast verwarming van de mestvergister zelf, helaas beperkt waardoor hiermee slechts een beperkt milieuvoordeel wordt behaald. Co-vergisting geeft voorts een forse emissiereductie ten opzichte van de reguliere opslag en verwerking van mest.

Tegenover deze duidelijk positieve aspecten van biovergisting staan de negatieve milieueffecten ten gevolge van aantal vervoersbewegingen voor de aanvoer van cosubstraat. Transportbewegingen ten gevolge van mestafvoer nemen daarentegen juist weer af. Op basis van expert judgement is de verwachting dat emissies ten gevolge van transport door de covergisting niet toenemen.

Opwerking tot aardgas maakt dat de toepasbaarheid van het biogas toeneemt. Dit zou een extra positief effect zijn. Echter, omdat de potentie en haalbaarheid van mogelijke opwerking van het biogas tot aardgaskwaliteit niet duidelijk zijn, is dit aspect bij de beoordeling van de milieueffecten van biovergisting niet meegenomen.

Effecten van biovergisting op externe veiligheid
Voor de opslag van biogas in een gasreservoir bij een lichte overdruk (van 0,1-0,3 bar) moeten veiligheidsafstanden worden aangehouden. Voor dit soort installaties (bedrijfsgebonden met een opslag tot 4.000 m3) dient een veiligheidsafstand van 50 meter te worden aangehouden, waarbij deze mogelijk buiten de terreingrens zal vallen. Bij de oprichting van een biovergister dient rekening gehouden te worden met de effectafstand van het gasreservoir. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten liggen en bij voorkeur geen beperkt kwetsbare objecten.

Overige ontwikkelingen
Het bestemmingsplan buitengebied maakt een aantal ontwikkelingen mogelijk die naar eerste inschatting geen grote milieueffecten hebben, maar die mogelijk wel kunnen leiden tot cumulatieve effecten. Deze ontwikkelingen betreffen:

  • Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing voor:
      • a. wonen;
      • b. zorg;
      • c. niet-agrarische bedrijvigheid (lichte milieucategorie).
  • Ontwikkeling bestaande niet-agrarische bedrijvigheid.
  • Kleinschalige toeristische en recreatieve ontwikkelingen.
  • Verbreding en verdieping agrarische bedrijven.
  • Gebruik van gronden rondom het Bargerveen.

Overige milieueffecten
Voor de overige milieuaspecten wordt in de Plan-MER aangegeven dat rekening dient te worden gehouden met mogelijke effecten van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Het gaat hier om mogelijk invloed op de kwaliteit van bodem en water (grond- en oppervlaktewater), inclusief doorwerking naar andere KRW waterlichamen. Ook kunnen lozingen van bemalingswater en toename van verhardingen een beperkte invloed hebben voor de waterkwantiteit.

Bepaalde aspecten zijn geregeld in andere wetgeving bijvoorbeeld de Meststoffenwet (gebruik van meststoffen) en de Waterwet (waterkwaliteit).

Verder dient bij ontwikkelingen rekening te worden gehouden met archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, bijvoorbeeld voor wat betreft geluidstoename en luchtkwaliteit.

In het bestemmingsplan is aangegeven dat bij de verscheidene ontwikkelingsmogelijkheden die via afwijking of wijziging in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (zoals beschreven in Hoofdstuk 4 Planbeschrijving). aspecten moeten worden betrokken met betrekking tot het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Voor de verschillende thematische aspecten wordt verwezen naar het vorige hoofdstuk waar hier uitvoerig op ingegaan is (Hoofdstuk 4 Planbeschrijving). Ook wordt verwezen naar het vervolg van dit hoofdstuk waarin de specifiek onderwerpen bodem, externe veiligheid, geluid en luchtkwaliteit nader zijn uitgewerkt.