direct naar inhoud van Artikel 28 algemene aanduidingsregels
Plan: Zwartemeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009069-0701

Artikel 28 algemene aanduidingsregels

28.1 geluidzone - weg

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg ' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsgevoelige bestemmingen.

28.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg', de volgende regels:

  • a. Voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige functies, met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de daar voorkomende bestemming(en) voorgeschreven bebouwingsregeling;
  • b. Een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege de weg op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
28.1.2 Afwijken van de bouwregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit lid 28.1.1, onder a indien:

  • a. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
  • b. omgevingsvergunning voor het afwijken van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
28.1.3 Beperking

Het verlenen van de in lid 28.1.2 onder b genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend;

28.1.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van niet-geluidsgevoelige gronden en bouwwerken als geluidsgevoelig object.
  • b. de nieuwvestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen
28.1.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  • a. het bepaalde in lid 28.1.1 en 28.1.2 buiten toepassing blijft, teneinde de ingevolge de daar voorkomende bestemming(en) toegelaten geluidsgevoelige objecten te kunnen bouwen of gebruiken, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met deze gebiedsaanduiding gereserveerde ruimte voor de weg;
    • 2. de geluidsbelasting vanwege de weg op de gevels van geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde.
  • b. de aanduiding te wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat;
  • c. het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - weg' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.