direct naar inhoud van Artikel 6 Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen
Plan: Zwartemeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009069-0701

Artikel 6 Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. brandstofverkooppunt, LPG niet inbegrepen
  • b. benzineshop; verkooppunt gekoppeld aan brandstofverkooppunt en aan het brandstofverkooppunt gerelateerde goederen;
  • c. autoverhuurbedrijf;
  • d. autowasgelegenheid;
  • e. een bedrijfswoning met bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
  • f. een luifel ter overkapping van de brandstoftankpunten ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding-overkapping;

en mede bestemd voor:

  • g. het tegengaan van een te hoge geluidbelasting op geluidgevoelige objecten, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg';

met de daarbij behorende:

  • h. andere bouwwerken;
  • i. toegangswegen in- en uitritten;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  • c. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding bouwhoogte mag de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen of een andere dan de bestaande bouwhoogte is aangegeven;
6.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de totale of gezamenlijke oppervlakte van een bedrijfswoning inclusief bijgebouwen mag maximaal 250 m² bedragen, waarbij de totale of gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen maximaal 75 m² mag bedragen;
  • c. de voorgevel van een bedrijfswoning dient in de gevellijn te worden gebouwd;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen en indien de erfscheiding in een (schouw)sloot is gelegen dienen gebouwen op minimaal 5 meter afstand vanaf de insteek van de sloot te worden opgericht , tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • e. de maximale bouw- en goothoogte bedragen de bestaande bouw- en goothoogte;
  • f. de dakhelling van een bedrijfswoning dient minimaal 30° te bedragen danwel de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling afwijkend is.
6.2.3 Bijgebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw;
  • b. anders dan gesteld in artikel 6.2.1 onder a mogen bijgebouwen bij de bedrijfswoning buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning worden opgericht;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning mag maximaal 75 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • d. bijgebouwen dienen achter de bedrijfswoning te worden opgericht;
  • e. de bouwhoogte van een bijgebouw, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • f. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels van een hoofdgebouw (hoeksituatie) dienen vrijstaande bijgebouwen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd.
6.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mogen bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde in 6.2.1 onder a, b en c mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding overkapping een overkapping voor de gevellijn worden opgericht met een maximum bouwhoogte tot 6 meter;
  • d. in afwijking van het bepaalde in 6.2.4 onder a en b mag een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn opgericht worden mits de bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het (hoofd)gebouw, maximaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1 onder a in die zin dat het hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de oppervlakte aan bebouwing niet wordt vermeerderd;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.3 onder c in die zin dat maximaal 30 m² aan extra bijgebouwen mogen worden gebouwd voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
  • c. lid 6.2.3 onder c en toestaan dat uitsluitend voor carports maximaal 20 m² extra bebouwing mag worden opgericht, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, welke vanaf 1meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden opgericht;
  • d. lid 6.2.3 onder c en toestaan dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning maximaal 100 m² mag bedragen, mits:
  • 1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt;
  • 2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • 3. het perceel groter is dan 1000 m².
  • e. lid 6.2.3 onder d en toestaan dat bijgebouwen vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning mogen worden opgericht;
  • f. lid 6.2.4 onder d en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1.5 meter mag bedragen.
6.4.2 Beperking

Het verlenen van de in artikel 6.4.1 genoemde omgevingsvergunningen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het verkopen van LPG;
  • b. het gebruik van niet geluidsgevoelige ruimtes als geluidsgevoelige ruimte;
6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. artikel 6.1 lid onder a, b, c en d, en toestaan dat een bedrijf milieucategorie 2 zoals op de bijgevoegde staat van inrichtingen is weergegeven danwel een bedrijf welke in aard en omvang gelijk is aan het bestemde bedrijf "Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen" op de zich mag vestigen binnen de voor Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen bestemde gronden met uitzondering van detailhandelsbedrijven, bedrijven met een risicocontour van 10-6 en geluidzoneringsplichtige inrichtingen zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  • b. door de bestemming Bedrijf - milieucategorie 2 na bedrijfsbeëindiging wijzigen in de bestemming Maatschappelijk;
  • c. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 Wro het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.