direct naar inhoud van 3.5 Waterparagraaf
Plan: Barger-Compascuum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009065-0701

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Inleiding tot de waterparagraaf

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van Barger-Compascuum is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale functies voor het plangebied gelden. In de beschrijving wordt ook ingegaan op de zogenaamde stedelijke wateropgave. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. De waterparagraaf sluit daarom af met richtlijnen ten behoeve van de nadere inrichting/ nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

3.5.2 Beleidskader

Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Het landelijk beleid is verwoord in de Vierde nota op de waterhuishouding en de Nota waterbeleid in de 21ste eeuw. Eind 2009 is de Vierde Nota op de waterhuishouding opgevolgd door het Nationaal Waterplan. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water.

De Waterwet is per 22 december 2009 in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van watersysteembenadering centraal en schept een kader voor de modernisering van het Nederlandse waterbeheer. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Door de nieuwe wetgeving kan niet alleen makkelijker worden ingespeeld op Europese waterrichtlijnen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook op projecten waar de waterfuncties ook vanuit andere beleidsvelden worden beïnvloed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natuurbeheer en ruimtelijke ordening. Aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het realiseren van de ecologische hoofdstructuur geven belangrijke randvoorwaarden voor de waterfuncties.

De nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: Het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding.

De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies. De waterschappen hebben specifieke kennis over hun beheergebied en stemmen hun beleid af op de deze gebiedseigenschappen. Via de eerder genoemde Nationale- , Regionale- en lokale gebiedsakkoorden wordt het voorgestelde waterschapsbeleid met de overige belanghebbenden in het gebied bestuurlijk geborgd.

Als gemeente zullen we ervoor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW. In de volgende paragrafen wordt dit voor Barger-Compascuum uitgewerkt.

3.5.3 Ligging plangebied

Barger-Compascuum ligt aan de oostzijde van de gemeente Emmen ten noorden van het tuinbouwcentrum Klazienaveen. De plangrens wordt zoveel mogelijk bepaald door natuurlijke elementen in combinatie met de overgang tussen het dorp en het buitengebied (figuur 3-2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009065-0701_0008.jpg"

Figuur 3-2: Bestemmingsplanbegrenzing (indicatief, bron gemeente Emmen)

3.5.4 Grondgebruik

Het plangebied bestaat uit een woongebied met recreatie- en sportpark aan de oostzijde, het veenmuseum “Het Veenpark” centraal in het gebied en aan de oostzijde het beschermde natuurgebied Berkenrode; een hoogveen restant.

De woonkern van Barger-Compascuum wordt doorsneden door het Verlengde Oosterdiep; de vaarverbinding Ter Apel / Erica. Het Veenparkkanaal loopt aan de noordzijde van de kern en verbindt Berkenrode met het Oosterdiep. De Runde kruist met een onderleider het Veenparkkanaal ter plaatse van het Veenpark en verbindt het zuidelijk gelegen Rundedal met het weidegebied aan de noordzijde van de kern.

3.5.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw in het dorp bestaat voornamelijk uit veen- en moerige gronden (iVp en iWp, veen- en moerige gronden met een veenkoloniaal dek).De bodemopbouw in het natuurgebied Berkenrode bestaat uit hoogveen (code Vo, Vlietveengronden). Exacte gegevens over de bodemopbouw in het plangebied zijn niet bekend, omdat deze niet zijn gekarteerd op de bodemkaart van Nederland. Figuur 3-3 laat de bodemopbouw zien rond Barger-Compascuum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009065-0701_0009.jpg"

Figuur 3-3: Bodeminformatie rond Barger-Compascuum (bron: website provincie Drenthe)

3.5.6 Hoogteligging

Figuur 3-4 geeft een beeld van de hoogteligging van het plangebied. Binnen het plangebied varieert de maaiveldhoogte tussen ca. NAP + 17,50 ( Berkenrode) en NAP 14,50 m (Rundedal) . De maaiveldhoogte in de kern aan de oostzijde van het Verlengde Oosterdiep ligt aanzienlijk hoger dan aan de westzijde (richting Rundedal).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009065-0701_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009065-0701_0011.jpg"

Figuur 3-4: Hoogtekaart Barger-Compascuum (bron: AHN Nederland)

3.5.7 Grondwater

In figuur 3-5 is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied aangegeven. Het blijkt dat in het plangebied de grondwaterstanden sterk variëren. In het hoogveengebied Berkenrode komen grondwaterstanden tot in het maaiveld voor. In het Rundedal en in het gebied van Het Veenmuseum liggen de hoogste grondwaterstanden tussen 40 en 60 cm beneden het maaiveld. In het bebouwde gebied ligt de hoogste grondwaterstand (voor zover bekend) dieper dan 80 cm beneden het maaiveld.

Figuur 3-6 laat de kwel en infiltratie situatie zien. Duidelijk blijkt het effect van de grote hoogteverschillen. In de hogere delen van het gebied liggen de gebieden waar infiltratie voorkomt. In de lagere delen komt kwel voor. Het betreft met name het Rundedal en het gebied van het veenmuseum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009065-0701_0012.jpg"

Figuur 3-5: Overzicht Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) rond Barger-Compascuum (bron: website provincie Drenthe)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009065-0701_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009065-0701_0014.jpg"

Figuur 3-6: Overzicht voorkomen kwel en infiltratie (bron: Waterschap Hunze en Aa's)

Plaatselijk (voornamelijk binnen de kwel en intermediaire zone zijn er problemen bekend door hoge grondwaterstanden (bijv. natte kruipruimtes). Er komen geen problemen voor door optredende schijngrondwaterspiegels als gevolg van de slechte bodemstructuur. De bekende problemen zijn opgelost, doordat een drainagesysteem is aangelegd.

3.5.8 Waterhuishouding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa's en valt binnen het stroomgebied Rijn-Oost. Binnen het bestemmingsplan liggen grote verschillen in grondgebruik, variërend van de stedelijke kern Barger-Compascuum, het Veenpark, de vaarverbinding Erica-Ter Apel, de Runde tot aan het hoogveen restant Berkenrode. Alle bestemmingen hebben daarin een eigen behoefte ten aanzien van het waterbeheer.

Kern Barger-Compascuum

De kern wordt doorsneden door het Oosterdiep. Aan de oostzijde van het Oosterdiep is de afwateringsrichting van de gronden richting de Limietweg (winterpeil van NAP 14,60 m aan de westzijde is de afwatering richting de Runde (winterpeil van NAP 13,85 m). Hieruit blijkt dat de drooglegging overal in het gebied minimaal 1,20 m is. Hiermee voldoet de kern aan de droogleggingsnormen die gelden voor bebouwd stedelijk gebied.

Veenpark

Over de waterpeilen en de waterhuishouding binnen het Veenpark, is bij het waterschap geen informatie bekend.

Veenparkkanaal

Het Veenparkkanaal, als onderdeel van het Veenpark en de recreatieve vaarverbinding

Erica-Ter Apel, heeft een zomerpeil van NAP 14,60 m en een winterpeil van NAP 14,30 m. De gerenoveerde en aangepaste sluis heeft daarbij alleen voor de wintermaanden een kerende functie. Het gedeelte van het Veenparkkanaal binnen het natuurgebied Berkenrode kent een vast peil van NAP 14,60 m.

Natuurgebied Berkenrode

Door de aanleg van de vaarverbinding Erica-Ter Apel is het waterpeil in het al bestaande kanaal met 80 cm verhoogd. Door deze verhoging zijn in het natuurgebied Berkenrode maatregelen getroffen die de verdroging (oxidatie) van het hoogveen kunnen vertragen. De nagestreefde interne peilen binnen Berkenrode zijn op dit moment niet bij het waterschap bekend.

Conclusie

De recreatieve vaarverbinding Erica-Ter Apel binnen het Veenpark en het natuurgebied Berkenrode is gerealiseerd. Deze open wateren zijn nu onderdeel van het watersysteem. De sluis binnen het Veenpark heeft alleen een kerende functie in de wintermaanden. In de zomermaanden is het waterpeil aan beide zijden van de sluis +14,60 mNAP. In de winter blijft dit peil gehandhaafd aan de westzijde van de sluis en zal aan de oostzijde van de sluis een waterpeil van +14,30 mNAP worden aangehouden.

De Runde loopt door het Veenpark en de omgeving watert hier op af. Daarmee valt het afwaterende Veenpark binnen het peilgebied met een zomerpeil van+14,20 mNAP en een winterpeil van +13,85 mNAP. De stuw 511 staat juist ten noorden van het Veenpark.

In figuur 3-7 is een kaart met de waterhuishoudkundige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009065-0701_0015.jpg"

Figuur 3-7: Situatie waterhuishouding rond Barger-Compascuum (bron: Waterschap Hunze en Aa's)

Stedelijke wateropgave

In het kader van het verkennend onderzoek naar de stedelijke wateropgave is voor Barger-Compascuum de conclusie dat er geen wateropgaaf is berekend. Deze wateropgaaf is bedoeld om de verwachtte extra neerslag door veranderende klimatologische omstandigheden te kunnen bergen in het eigen watersysteem van het gebied. Hierdoor wordt extra belasting van het hoofdafvoersysteem voorkomen (vasthouden-bergen-afvoeren). De wateropgaaf is berekend voor de situatie met een overschrijdingsfrequentie van 1 keer per 100 jaar, waarbij rekening is gehouden met 10 % extra neerslag, om de gevolgen van klimaatverandering in beeld te brengen. In het kader van het Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer zijn afspraken gemaakt om zowel de huidige als de toekomstige waterbergingsbehoefte gezamenlijk uit te werken.

3.5.9 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Het rioolstelsel is uitgevoerd als in de kern is uitgevoerd als gemengd rioolstelsel. Het loost op het Verlengde Oosterdiep met vier riooloverstorten. Twee van deze riooloverstorten zijn uitgevoerd met een bergbezinkleiding. Door deze bergbezinkleiding wordt de vuiluitworp van het rioolstelsel op het oppervlaktewater verminderd.

Het afvalwater wordt door het rioolgemaal van het waterschap verpompt naar de rioolwaterzuivering. Het rioolgemaal heeft een capaciteit van 85 m3/uur-1.

Op het gemengde stelsel injecteren de drukrioolstelsels van verl. Oosterdiep n.w.z, de Postweg/Limietweg en oude Zwarteweg (incl. veenmuseum). Verder loost op het stelsel het vacuüm systeem verl. Oosterdiep n.o.z. en een deel van het tuinbouwcentrum Klazienaveen.

3.5.10 (Grond)waterkwantiteit en -kwaliteit

Voor Barger Compascuum is het belangrijk dat binnen het plangebied de grondwaterstanden niet wezenlijk wijzigen. Verhoging van de grondwaterstand kan leiden tot grondwateroverlast in het bebouwde gebied. Grondwaterstandverlagingen kunnen schade aan het kwetsbare ecosysteem in het Rundedal en het hoogveenrestant Berkenrode toebrengen. In bepaalde delen van de kern komen veengronden voor. Verlaging van de grondwaterstand in deze gebieden leidt tot oxidatie en inklinken van het veen.

In de kern van het plangebied is de woonfunctie maatgevend. Voor deze functie is de drooglegging van groot belang. Minimaal is het nodig dat 1,40 m drooglegging aanwezig is (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de woonfunctie in het woongebied worden bereikt.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem.

Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt. Voor de hogere delen van Barger-Compascuum, de zandgronden, lijkt de beste mogelijkheid om te kiezen voor een systeem dat in eerste instantie is ingericht om water zo veel mogelijk te infiltreren in de bodem (vasthouden - bergen) en in tweede instantie af te voeren naar de omgeving. In feite sluit dit aan op het systeem dat van oorsprong op de hogere zandgronden voorkwam, namelijk ondiepe ontwateringsmiddelen met zowel een infiltratie als afvoerfunctie. Voor de lager gelegen delen van het dorp (veengronden) kan hetzelfde systeem worden toegepast, echter hier is van infiltratie geen sprake en is de afvoer- en bergingsfunctie maatgevend. Diepe ontwateringmiddelen zijn ongewenst om oxidatie en inklinking van het veen te voorkomen.

3.5.11 Richtlijnen ten behoeve van de nadere inrichting/nieuwe ontwikkelingen

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakt het mogelijk dat zonder zeer diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Bij nieuwe ontwikkelingen kan er daarom toe worden overgegaan om water aan te leggen om afstromend regenwater te bergen. Dit water kan ter plaatse van de ontwikkeling worden aangelegd of elders in het peilgebied, waar het bestaande waterstructuren kan vergroten.

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater kan worden afgekoppeld van het gemengde riool en in de bodem worden geïnfiltreerd of gescheiden worden afgevoerd.