direct naar inhoud van Artikel 22 Algemene aanduidingsregels
Plan: Emmen, De Ark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009060-0701

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 Luchtvaartverkeerzone- laagvliegroute

Ter plaatse van de aanduiding Luchtvaartverkeerzone- laagvliegroute zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een laagvliegroute.

22.1.1 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de ter plaatse voorkomende bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- laagvliegroute ' dat ten aanzien van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde dat de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 30 m.

22.1.2 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het realiseren van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 30 meter;
22.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding Luchtvaartverkeerzone- laagvliegroute wijzigen of te verwijderen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

22.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud en herstel van de kwaliteit van het grondwater.

22.2.1 Bouwregels
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van waterwindoeleinden, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedraagt;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder sub a mogen op de in artikel 22.2 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van en conform de basisbestemming(en) worden gebouwd mits de kwaliteit van het waterwinning daardoor niet wordt geschaad.
22.2.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het aanleggen van zwemgelegenheden;
  • b. Opslag mogelijk verontreinigende activiteiten / afvalstoffen
22.2.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
  • a. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. het opslaan of het ondergrondse transport van schadelijke en bodembedreigende stoffen;
    • 2. het fysisch aantasten van de bodem;
    • 3. het ophogen, ontgronden, egaliseren en ontginnen;
    • 4. het graven en dempen van wijken, sloten en waterlopen;
    • 5. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
    • 2. plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek;
    • 3. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
  • c. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen, wordt schriftelijk advies van het waterschap en de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied ingewonnen.
  • d. De in onder a. bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken of werkzaamheden de mogelijkheden tot grondwaterwinvoorziening zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.
22.2.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgermeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:
    • 1. de aanduiding te wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat;
    • 2. het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgeheven wordt;
  • b. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.