direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch - Stoeterij
Plan: Emmen, Emmermeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009059-0701

Artikel 5 Agrarisch - Stoeterij

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Stoeterij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het trainen, fokken en verhandelen van paarden;
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. agrarische gronden;
  • d. een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. toegangswegen in- en uitritten;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 750 m² bedragen;
  • c. de afstand van een gebouw tot de zijerfscheiding dient minimaal 3 meter te bedragen, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand, indien de erfscheiding in een sloot is gelegen dienen gebouwen op minimaal 5 meter afstand vanaf de insteek van de sloot te worden opgericht;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer dan de bestaande hoogte bedragen.
5.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 250m2, danwel de bestaande oppervlakte;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van de bedrijfswoning in de gevellijn te worden opgericht;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 m te bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mogen niet meer dan de bestaande hoogte bedragen;
  • f. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt de bestaande dakhelling.
5.2.3 bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen qua massa en hoogte ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, wat onder andere betekent dat:
    • 1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan het hoofdgebouw;
    • 2. een enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk qua oppervlakte niet groter is dan hoofdgebouw;
  • b. indien de oppervlakte van de bestaande woning ten tijde van de terinzagelegging van het het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan 150 m², dan mag de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 100 m² bedragen;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 3 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • f. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
5.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag een erf- of terreinafscheiding voor de gevellijn opgericht worden mits de bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/of langst het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, maximaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. cultuurhistorie;
  • c. verkeersveiligheid;
  • d. sociale veiligheid;
  • e. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • f. milieusituatie;
  • g. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. lid 5.2.1 onder d en 5.2.2 onder e in die zin dat de goot- en/of bouwhoogte van een bedrijfsgebouw of bedrijfswoning wordt vergroot met maximaal 1 meter;
  • b. lid 5.2.2 onder f in die zin dat de dakhelling van een bedrijfswoning wordt verlaagd of verhoogd;
  • c. lid 5.2.3 onder a. in die zin dat maximaal 50 m² aan extra gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van het functioneren van een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat de gebouwen:
    • 1. een maximale goothoogte van 3 meter mogen hebben;
    • 2. een maximale bouwhoogte van 6 meter mogen hebben;
  • d. lid 5.2.3 onder c in die zin dat bijbehorende bouwwerken vanaf de gevellijn van de bedrijfswoning mogen worden opgericht;
  • e. lid 5.2.3 onder d in die zin dat de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag worden vergroot tot maximaal 3,5 meter;
  • f. lid 5.2.4 onder a in die zin dat mest- en wateropslagen, voorzover aangemerkt als een bouwwerk, met een inhoud van maximaal 2.500 m³ en een bouwhoogte van maximaal 6 meter inclusief overkapping.
5.4.2 Beperking

De toepassing van de in lid 5.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horeca.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. lid 5.5 onder c in die dat kleinschalig kamperen wordt toegestaan, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
    • 1. het kampeerterrein dient te horen bij een vrijstaande bedrijfswoning;
    • 2. het oppervlak van het aaneengesloten terrein bedraagt minimaal 0,5 hectare;
    • 3. het kampeerterrein is voorzien van een zodanige beplanting, dat het kampeerterrein een passend element vormt met de omgeving;
    • 4. het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 25;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeven van het functioneren van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 50 m²
    • 6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • b. lid 5.5 onder d voor het toestaan van bed & breakfast.
5.6.2 Beperking

De toepassing van de in lid 5.6.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch - Stoeterij' wijzigen in:

  • a. de bestemming Wonen- Voormalige Agrarische bebouwing';
  • b. de bestemming 'Maatschappelijk' met wonen;
5.7.2 Voorwaarden

De genoemde wijziging is alleen mogelijk als:

  • a. de activiteiten in combinatie met de woonfunctie zijn;
  • b. deze binnen de bestaande bebouwing uitvoerbaar is;
  • c. geen wezenlijke verandering aan de karakteristieke bebouwing van een gebouw plaatsvindt indien de wijziging betrekking heeft op karakteristieke bebouwing;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • e. landschappelijk verstorende bebouwing wordt afgebroken;
  • f. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huisgebonden beroep/ en bedrijf;
  • g. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
5.7.3 Beperkingen

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.